Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.119a ( tekst 2015)
3.119a Eigenwoningschuld
Eigenwoningschuld 1 Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige:
  • a. die zijn aangegaan in verband met een eigen woning;
  • b. ter zake waarvan een contractuele verplichting geldt tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen overeenkomstig artikel 3.119c ;
  • c. ter zake waarvan aan de verplichting tot aflossing wordt voldaan (aflossingseis), en
  • d. ter zake waarvan, ingeval artikel 3.119g van toepassing is, aan de verplichting tot informatieverstrekking, bedoeld in dat artikel, wordt voldaan.
Schuld 2 Onder schulden die zijn aangegaan in verband met een eigen woning worden verstaan de schulden die zijn aangegaan:
  • a. ter verwerving van de eigen woning, doch ten hoogste tot een gezamenlijk bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning;
  • b. voor verbetering of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de woning, doch ten hoogste tot een gezamenlijk bedrag gelijk aan de kosten van verbetering of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de woning;
  • c. ter betaling van de kosten ter verkrijging van de schulden, bedoeld in de onderdelen a en b, waarbij afsluitprovisies in aanmerking worden genomen tot het maximum, bedoeld in artikel 3.120, vijfde lid .
3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt de som van het bedrag van de kosten ter verwerving van de woning, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het bedrag van de kosten van verbetering, het onderhoud of de afkoop, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, verminderd met de som van:
Afboeking van eigenwoningreserve 4 Indien de belastingplichtige een eigen woning verwerft die bestemd is om hem en zijn partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking te staan, wordt, indien hun voordien reeds tezamen een woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan en de partner ten aanzien van die eerdere woning een vervreemdingssaldo eigen woning heeft behaald, de op grond van het eerste lid berekende eigenwoningschuld van de belastingplichtige verlaagd, doch niet verder dan tot nihil, met de eigenwoningreserve, bedoeld in artikel 3.119aa , van de partner waarbij, indien de partner de woning mede heeft verworven, wordt uitgegaan van de eigenwoningreserve na toepassing van artikel 3.119aa met betrekking tot de partner. De in de eerste volzin bedoelde verlaging van de eigenwoningschuld wordt toegepast tot het moment waarop de woning hun niet meer gezamenlijk anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. 5 Op een schuld aan een aannemer of projectontwikkelaar die is ontstaan door het sluiten van een koop- of aannemingsovereenkomst, zijn de voorwaarden van het eerste lid, onderdelen b, c en d, niet van toepassing tot het moment van aflossen van die schuld dan wel, indien dat eerder is, het moment van levering van de onroerende zaak. Artikel 3.119c, derde lid , vindt geen toepassing voor zover de in dat lid bedoelde schuld die laatstelijk heeft bestaan een schuld als bedoeld in de eerste volzin betrof.
Uitgezonderde schulden 6 Tot de eigenwoningschuld behoren niet:
  • a. schulden die zijn aangegaan of ontstaan ter betaling van renten als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a ;
  • b. schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning of een gedeelte daarvan, indien de eigen woning of een gedeelte daarvan direct of indirect is verkregen van de partner van de belastingplichtige, voor zover het totaal van de schulden die de belastingplichtige en zijn partner zijn aangegaan ter verwerving van de woning, na deze verkrijging meer bedraagt dan vóór de vervreemding van de woning of een gedeelte daarvan door zijn partner;
  • c. schulden aan de partner;
  • d. schulden die corresponderen met geldvorderingen als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid ;
  • e. schulden waarvan de maximale looptijd van 360 maanden is verstreken.
Looptijd 7 Voor de toepassing van het zesde lid, onderdeel e, wordt de verstreken looptijd van een schuld vermeerderd met de verstreken looptijd van eerdere schulden van de belastingplichtige die behoorden tot de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 10bis.1, eerste lid , of die behoorden tot de eigenwoningschuld in de periode van 2001 tot en met 2012. Voor de schulden, bedoeld in de eerste volzin, wordt als verstreken looptijd beschouwd het voor die schulden voor de aftrek van rente geldende deel van de periode van 30 jaar dat is verstreken, naar beneden afgerond op hele kalendermaanden. Artikel 3.119c, vijfde lid , is van overeenkomstige toepassing.